Vroeger woonden wij in de buurt van een kerk. (Niet zo raar, elke buurt had een kerk en andersom.) De kerkklok luidde om het half uur. Één keer voor de halve uren en bij de hele voor wat ze waard waren. Hoorde ik s'nachts de klok één keer slaan dan wist ik wel hoe laat het was. Mooi niet! Ik moest een half uur wakker blijven om daar achter te komen. Minimaal, want geheid sloeg de klok dan weer één keer. Was het nu één uur of half twee? Mij restte niets anders dan wachten en hopen dat ik niet in slaap zou vallen.
Die klok heeft me vele halve uren slaap gekost.
Die klok heeft me vele halve uren slaap gekost.